Over de oprichting van het college (1910-1914)

door

In het begin van de 19de eeuw was ene E.H. Louis Querbes (1793-1859) pastoor in Vourles, een kleine parochie in het aartsbisdom Lyon. Bezorgd als hij was voor de opvoeding en het onderricht van de volkskinderen richtte hij daar in 1828 L’Institut des Clercs de Saint-Viateur op, de latere congregatie van de Geestelijken van Sint-Viator. De leden van de congregatie hielden zich er bijna driekwart eeuw bezig met het onderwijs en stelden zich ter beschikking van de parochiepriesters voor onder andere het onderhoud van de kerk. Tot het fatale jaar 1902...

De verkiezingen van dat jaar brachten in Frankrijk een linkse alliantie aan het bewind, onder leiding van de grote antiklerikalist Emile Combes. Het voortbestaan van kloosterordes en hun scholen kwam in groot gevaar. Dat deed pater Robert, toenmalig provinciaal van Les Clercs in Vourles, ertoe besluiten zijn geestelijken in veiligheid te brengen in Zwitserland, Spanje, Engeland, Canada, Amerika en ook in België. Daar vestigden ze zich in 1903 in het kasteel Schoonhoven te Aarschot, en later, in 1908, in Jette en Molenbeek.

Al snel stichtten zij scholen in Molenbeek, Boendael, Koekelberg en La Bouverie, en het aantal in te zetten juvenisten en novicen groeide en groeide. Weldra was de vestigingsplaats Jette te klein en werd er uitgekeken naar nieuwe horizonten.

Via hun beschermheer, burggraaf Joseph du Parc, kwamen ze in contact met diens adellijke vriend uit Oostmalle, graaf Maximiliaan de Renesse. Die kon hun middelen en ook een terrein aanbieden voor de bouw van een nieuw juvenaat in Oostmalle.

Op dat moment trad evenwel een andere persoon voor de dag: E.H. Jozef Nelo, pastoor in Westmalle. Deze voormalige directeur van het college in Vilvoorde had de intentie in Westmalle een eigen interparochiële school op te richten. Hij was bovendien uitvoerder van het 'testament Ten Grootenhuysen'.

E.H. Josef Ten Grootenhuysen was onderpastoor geweest in Heikruis (thans Pepingen, Vlaams-Brabant) en verbleef nadien als rustend priester in Westmalle. Vanuit zijn statige woning in de Sint-Jozeflei (nr. 25, vandaag een bloemenwinkel) was hij dagelijks getuige van de nonchalance in de gemeentelijke jongensschool aan de overkant van de straat. Hij ergerde zich daaraan en droomde ervan om de jeugd de mogelijkheid te bieden degelijk onderwijs te genieten. Toen hij in 1910 overleed, bleek Nelo bij testament aangesteld te zijn als zijn enige erfgenaam. Die besloot de erfenis – de statige woonst en een aanpalend domein met park, vijver en prieeltjes dat reikte van de Sint-Jozeflei tot de Kasteellaan, bijna 3 ha groot – te besteden aan de verwezenlijking van zijn én Ten Grootenhuysens droom. Hij kon de broeders van Sint-Viator die een vestigingsplaats zochten voor hun juvenaat een voorstel doen... 

In overleg met het aartsbisdom Mechelen zag graaf de Renesse af van zijn plan voor de vestiging van een juvenaat in Oostmalle en schaarde zich achter het plan van pastoor Nelo; hij wilde zelfs participeren in de bouw tot een bedrag van 35.000 frank (ca. 80.000 EUR, o.b.v. CPI 1914). Op het terrein in Oostmalle dat hij aanvankelijk voor de broeders op het oog had, zou later het Maris Stella Instituut verrijzen. 

Nelo begon met het nuttig gebruik van de nalatenschap van Ten Grootenhuysen.

Naast het voormalige woonhuis van Ten Grootenhuysen aan de Sint-Jozeflei, dat op dat ogenblik de verblijfplaats van de 'Franse paters' of 'de broederkes' was, liet hij een interparochiële 'beroepsschool' bouwen met twee klasjes. In oktober 1910 opende zodoende het Sint-Jozefsgesticht, genoemd naar de voornaam van Ten Grootenhuysen (of Nelo zelf?), zijn deuren. Hijzelf werd daarvan de bestuurder, en de Franse pater Bertrand en de Belgische broeder Vranckx waren de eerste leraars. In 1984 zouden deze klaslokaaltjes verdwijnen bij de verbouwing en uitbreiding van het parochiecentrum van Sint-Martinus.

Op de hoek van de huidige Zwanenstraat en de Kasteellaan stelde Nelo de broeders een stuk weiland ter beschikking voor de bouw van hun juvenaat. In 1911 werd daarmee begonnen en 6 maanden en 18 dagen later stond er, in een typisch Franse stijl, met puntgevels en kantelen, een prachtig gebouw van drie verdiepingen dat tegenwoordig de naam 'Groothuys' draagt, waarmee uiteraard verwezen wordt naar E.H. Josef Ten Grootenhuysen. Het had 122.000 frank (ca. 700.000 EUR, o.b.v. CPI 1914) gekost.

Aan de Sint-Jozeflei, op de hoek met de Holstraat, bouwde Nelo een nieuwe pastorij, die evenwel door het gemeentebestuur van Westmalle niet erkend werd. Er bestond immers al de Sint-Martinuspastorij in de Berckhovenstraat! In 1913 kocht de congregatie van Sint-Viator het gebouw dan maar over van pastoor Nelo. Ze bracht er in 1914 haar noviciaat in onder, dat op die manier definitief verhuisde van Jette naar Westmalle. Het huis bood plaats voor een 15-tal novicen die zich daar in alle comfort en stilte konden voorbereiden op hun eerste kloostergeloften.

Later woonde daar de familie Wirtz die onder andere de mooie glasramen plaatste in de kapel van het huidige college. In 1958-1959 richtte broeder Juul Gysels er een internaat in op voor leerlingen van het lager onderwijs en kreeg het de naam Home De Populieren. Nadien veranderde de naam in Huize Wildzang en werd het de woning van enkele broeders van Sint-Viator. Thans wordt het pand bewoond door de voormalige directeur van het college, Alfons Goos.

Midden september 1912 namen de juvenisten van Sint-Viator hun intrek in hun nieuw gebouw aan de Kasteellaan. Pater Theo Baccalou was op dat moment hun directeur.

In een nis aan de oostgevel van het gebouw (tegen de speelplaats) kwam het beeld van de patroonheilige van de congregatie, Sint-Viator; in de westgevel (aan de kant van de Kasteellaan) plaatste men het beeld van Sint-Jan Berchmans, pas gecanoniseerde Vlaamse heilige en patroon van de studerende jeugd. Het instituut werd onder zijn bescherming gesteld en het Juvenaat Sint-Jan Berchmans was geboren.

Door: Herman Heylen en Jan Smets

Uit een artikel gepubliceerd in het jaarboek van de Heemkundige Kring van Malle in 2012, ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het college.

Een ingekorte versie van dit artikel werd gepubliceerd in Het Beertje nr. 335 (juni 2018).