De tram (1957-62) (1995)

door

Om van Schilde naar Westmalle te rijden was er in de jaren 1957-62 maar één vervoermiddel ter beschikking: de tram. Je had de keuze: tram 40, tram 40 met een streep door, tram 41 en tram 41 in een driehoek. Dat had allemaal zijn aparte betekenis: stopdienst, stopdienst tot Sinteunis, direct, direct vanaf Westmalle. Er was nog geen schoolbus en zeker geen schooltram die tot op het parkeerplein voor het college reed. Die parkeerplaats bestond toen ook nog niet...

Het openbaar vervoer dus. De tram: een vuilgeel groot gevaarte met een soort TV-antenne bovenaan. Zelfs als hij proper was, leek het nog altijd vuil geel. Net een grote ijskreemwagen per spoor. En als er iets in de weg stond, belde hij ook nog. Je zou meteen een horentje met twee bollen gaan bestellen...

Meestal bestond de tram (voor die van 't stad: den boerentram) uit twee of drie rijtuigen. Er waren verschillende voorkeurplaatsen op den tram. Bijvoorbeeld helemaal naast den "conducteur", de chauffeur, de voerder. "Gelieve den voerder niet te verstrooien" stond er boven zijn hoofd aangeplakt. En dat deden we dus niet. Wel mochten we mee kijken: we volgden al zijn bewegingen: met de linkerhand draaide hij aan een soort extra grote sleutel en met zijn rechterhand hield hij een handvat vast dat zeer dikwijls psssscht psssscht deed. Dat had iets met luchtdruk en remmen te maken. Met gespannen aandacht hield den voerder de twee sporen voor hem in de gaten. Hij mocht trouwens niet verstrooid worden. Toen hij daarstraks in de richting Antwerpen reed, lagen ze er nog. Het zou een ramp zijn als ze richting Turnhout zouden verdwenen zijn. Het gebeurde af en toe dat den voerder tijdens zijn gespannen (en niet verstrooide) aandacht stond te praten met niet onaardig vrouwvolk. Wettelijk was dat volledig in orde, want op het bordje stond niet dat den voerder de vrouwelijke passagiers naast hem niet mocht verstrooien. Waarover ze het zoal hadden ging ons petje te boven. Het waren in elk geval zaken waarin wij pas vele, vele jaren later inzicht zouden krijgen. Maar toen was er geen tram meer.

Aangezien éénmansbediening toen nog niet bestond, liep binnen in het rijtuig ook de "receveur" heen en weer. De meest populaire was ongetwijfeld een zekere "John". Ik hoop dat de man nog gezond en wel in leven is. Het was een schat van een man. Een vader voor de scholieren op zijn tram. Op moderne trams had de ontvanger zelfs een heel bureau te zijner beschikking. Als wij 's morgens naar Westmalle reden moet de receveur met een blauw kleurpotlood een streepje zetten op een cijfer dat de datum moest betekenen. Keerden we na schooltijd terug naar Schilde, dan had hij een rood potlood nodig om een ander diagonaal streepje te zetten. Nooit hebben wij geweten dat een receveur zich van kleur vergiste. Wie geen abonnement had, moest ter plekke betalen en die kreeg in ruil voor zijn geld eer afscheurblaadje waar in de gepaste kleur ook een streepje op gezet werd. Was zo een boekje met scheurblaadjes volgekleurd, dan kregen de brave kinderen van hem het "boekske" dat aan de linkerkant nog overbleef. Een hele eer!

Met de tram naar school gaan was eigenlijk wel een heel riskante onderneming. Meer nog dan met de autobussen van nu wist je wel om welk uur je naar de halte moest, maar alleen God zal geweten hebben wanneer de tram kwam. Ik herinner me nog zeer goed dat ik met Etienne Keller 's morgens aan de tramhalte stond. Het was buitengewoon mistig. Ik kende niets van de leerstof wiskunde die het eerste lesuur ging opgevraagd worden en hoopte dus dat de tram nog héél lang zou wegblijven, tot na de overhoring. Pas rond negen uur kwam de eerstvolgende tram naar Westmalle eraan. Met een pillamp maakten we den voerder duidelijk dat wij graag zouden opstappen. En blij dat we waren om met een geldige reden te laat te komen... de jongeren van nu verschillen niet veel van ons vroeger!

Maar we werden nog door een een veel groter gevaar bedreigd. Terwijl de gelukzakken van internen dag en nacht konden genieten van de beschermende omgeving waarin zij leefden, stonden wij bloot aan de verderfelijke invloeden van straat en tram. Inderdaad reden in hetzelfde rijtuig ook wezens van het andere geslacht mee. Dankzij de werking van de hormonen stelden we vast dat het meteen ook het mooie geslacht was. De verleiding was groot, de drempel hoog, het vlees zwak, de zenuwen gespannen, de verlegenheid (te) groot. En het ergst van al waren dan nog de meisjes van de goddeloze staatsschool. Ze waren minstens even knap, maar spijtig genoeg streng te mijden. Maar we deden niets om ze te mijden. Integendeel! De vaste ontmoetingsplaats voor al dat gegibber was het voorbalkon van het tweede rijtuig (de "remork"). Daar was het dat Marc Verstraeten (62EC), Jozef "Jef" Ducheyne (66WA) zaliger, Staf Vanneuville (64WA), nog enkele anderen en ikzelf het andere geslacht in levenden lijve van kortbij zagen. En we zagen dat het mooi was. En daar bleef het (gelukkig!) bij.

De bussen van nu zijn de trams van vroeger niet meer!

Na al die jaren vinden we toch enkele dingen zeer merkwaardig: leraars en leerlingen gebruikten gezamenlijk het openbaar vervoer. Je kon duidelijk zien wie leraar of lerares was: ze zaten vaak huiswerken en overhoringen te verbeteren. Dat verhoogde hun aanzien bij de andere reizigers. Een leraar die dat nu nog durft doen, loopt gevaar in het openbaar (vervoer) uitgelachen te worden.

Het comfort op den "boerentram" was praktisch nul en in de winter was het er heel dikwijls bitter koud. Maar door reizigers en personeel werd veel minder geklaagd dan nu. Nu zijn er veel betere zitplaatsen in de bussen, ze rijden veel zachter dan die oude trams, ze hebben veel minder vertragingen dan "den boerentram" (ook bij sneeuw en mist), ze zijn warmer in de winter en hebben een betere verluchting in de zomer. Ondanks de vele tekortkomingen die nu nog bestaan, is het openbaar vervoer er formidabel op vooruit gegaan. En toch. En toch!

Toch is het helaas veel minder populair dan vroeger. Tien minuten wachten is ons te veel. Tien minuten van huis naar bushalte gaan of fietsen vraagt te veel inspanning. In de regen worden we nat en daar kunnen wij (of onze dure jas) niet altijd tegen. De andere mensen in de bus vinden wij vervelend (en zij vinden hetzelfde van ons). Als de plaatsen rond ons benomen zijn, hebben we te weinig ruimte, enz. enz. We vinden dat het openbaar vervoer op niets trekt en veel te duur is. (Een auto is dat niet...)

We zijn verwende welvaartswezens geworden...

Raymond Dupont in Het Beertje nr. 235 (november 1995)