Interview met dhr. René Hofkens (1991)

door

Van waar komt uw interesse in de wetenschap?

Ik heb Latijn-Griekse gevolgd in een college in Essen. Hoewel ik een richting gekozen had waar je niet veel fysica en chemie kreeg heb ik er toch nooit mee gesukkeld. In dat college was echter een pater die zich uitsluitend bezighield met het maken van allelei soorten proeven. Hij had een klein werkkamertje en daar zat ik dag in dag uit. Ik vond dat erg spannend, waardoor mijn interesse er ook gekomen is.

Is het niet gemakkelijk om die interesse over te brengen op de leerlingen?

Dat is wel een heel stuk moeilijker. Bij sommigen heb ik daar veel last mee, bij anderen wat minder. Ik merk wel dat bijvoorbeeld de jongens van de WB meer belangstelling tonen dan andere klassen, maar die zijn van zichzelf al meer geïnteresseerd.

Naar het schijnt hebt u vroeger ook nog andere vakken onderwezen ? 

Ja, in mijn beginperiode, nu al zo'n dertig jaar geleden, gaf ik les in aardrijkskunde en tekenen. Toen ik hier begon was er nog geen hogere cyclus, en was de school veel kleiner dan ze nu is. Er waren ook nog niet zo veel leerkrachten en we moesten het lessenrooster zien vol te krijgen. Daarom kreeg ik deze vakken toegewezen. Nadien is de hogere cyclus er gekomen en was er een uitbreiding van de school. Het was toen niet meer mogelijk om zoveel vakken te geven. Tekenen en aardrijkskunde zijn toen uit mijn lessenpakket weggevallen.

Het gebeurt dikwijls dat u voor de klas in uzelf staat te glimlachen. Binnenpretjes?

Dat is een karaktertrekje van mij. Het heeft niet bepaald te maken met de moeilijke vragen die ik soms durf te stellen. Soms denken de leerlingen dat ik hen aan het uitlachen ben, maar dat is zeker niet het geval. Ik doe dit trouwens ook als ik niet voor de klas sta. Laat ons zeggen dat het gewoon mijn manier van doen is.

In uw carrière zult u ongetwijfeld al veel deugnieterij hebben moeten verdragen, maar zijn er enkele feiten die u nooit zult vergeten ? 

De leerlingen waren niet altijd even gemakkelijk om mee om te gaan, maar over het algemeen kan men wel stellen dat er hier toch brave jongens en meisjes op Sint-Jan zitten. Wat de tucht betreft is het door de jaren heen natuurlijk gemakkelijker geworden door mijn ervaring. Wat de mentaliteit van de leerlingen betreft, kan ik zeggen dat ze nu nog altijd even graag (of niet) studeren als vroeger. De enige uitzondering hierop was in de jaren 68-70, de periode van de studentenrevolte. Toen was het wel moeilijk om les te geven want de leerlingen waren veel "kritischer". Ook werden er pamfletten uitgedeeld en werd alles in vraag gesteld. De leerlingen werden toen verondersteld van te reklameren en kritisch te zijn.

Vindt u dat de school veranderd is sinds de invasie van de meisjes?

De damestoiletten, dat is alles. Ik vind wel, maar dit heeft niets met de meisjes te maken, dat de schoolreglementen de laatste jaren hard zijn aangepast, en dat zal in de toekomst nog meer gebeuren. Er zal meer inspraak komen van de leerlingen. De 100-dagen bijvoorbeeld is dit jaar meer besproken met de leerlingen dan ooit. Zo zijn er vergaderingen geweest tussen de ouders, leerkrachten en leerlingen, waarbij duidelijke afspraken werden gemaakt. Deze inspraak vind ik niet meer dan normaal, want tegenwoordig proberen de leerlingen al op jongere leeftijd op eigen benen staan.

Hoe komt het dat de meeste leerlingen schrik hebben van u?

Ik heb daar zelf ook al wel eens over nagedacht, maar een duidelijk antwoord heb ik hiervoor niet. Ik denk niet dat ze van mijn persoon schrik hebben, maar wel van de leerstof die ik geef. In het begin van de les doe ik dikwijls kleine mondelinge overhoringen, en ik denk dat de leerlingen daar wel wat schrik van hebben. Het is ook een naam die je opbouwt en die je voor heel je verdere carrière meedraagt.

Hebt u zelf ergens schrik voor?

Ik hem zeer veel schrik om oud te worden en de problemen die ermee gepaard gaan. Zo heb ik een grote angst om ziek te worden en volledig afhankelijk te worden van andere personen. Dit is zowat het ergste dat een mens kan overkomen.

U gaat dit schooljaar niet mee met de Parijs-reis. Waarom niet?

De heer Pycke is 58 jaar, de heer Verhaert is er 56 en ik ben 54 jaar. Samen hebben we dit 23 jaar gedaan. De voornaamste reden is eigenlijk dat de heer Pycke geen les meer geeft in de moderne afdelingen, enkel nog maar in de Latijnse klassen. De heer Verhaert komt 1 uur en ik 1 of 2 uur per week in elke klas. Dit heeft tot gevolg dat we niet meer echt met die leerlingen verbonden zijn. Vanaf dit jaar zullen de klastitularissen van de vijfde jaren en de leraars Frans meegaan, wat ik ook logischer vind. Ik heb er trouwens helemaal geen spijt van dat ik deze reis niet meer mee organiseer, want de laatste jaren was het soms wel wat te vermoeiend.

Hebt u ooit problemen gehad om die gasten in de hand te houden?

Over het algemeen viel dat nogal mee, maar zoals ik reeds zei, was het de laatste jaren wel wat vermoeiend. Ik herinner mij nog dat het zo'n jaar of vijf geleden echt de spuigaten uitliep. We logeerden toen in een Peda (d.i. een plaats waar buitenlandse studenten konden overnachten). Al van bij het begin liep het mis. We konden de Peda maar niet vinden en toen we hem uiteindelijk toch gevonden hadden, werden we er slecht ontvangen. Het hing toen gewoon in de lucht dat het uit de hand zou gaan lopen. De eerste nacht werd ik wakker doordat er zoveel lawaai was in de hal. Toen ik op de gang ging zien, heb ik mij echt kwaad gemaakt.

Hoe komt u aan uw bijnaam "Bonga"?

Toen ik hier les begon te geven was het de mode om heel kort haar te hebben. Bij Standard voetbalde toen een zwarte, Bonga Bonga, die net als ik zo'n broske had. Omdat we zeer hard op elkaar geleken noemde men mij Bonga.

Hebt u er al aan gedacht wat u gaat doen na uw carrière op Sint-Jan?

Ik heb daar nog niet aan gedacht, maar ik denk dat ik veel op reis zal gaan. Ik interesseer me ook zeer veel in het zoeken, verzamelen en uitwisselen van fossielen, maar daar kan je natuurlijk niet dag in dag uit mee bezig zijn.

Kan u tot slot misschien één van uw goede eigenschappen opnoemen?

(lacht, "Doe dat zelf is!") Neen, dat kan ik niet. Ik vind wel van mezelf dat ik koppig ben. Als ik aan iets begin zal ik het niet vlug opgeven.

Uit: Het Beertje nr. 203 (maart 1991)