Exclusief vraaggesprek met oud-leraar dhr. August Schryvers (1975)

door

Een van de grote afwezigen onder de leraars bij de start van het bijna voorbije schooljaar 74-75 was alleszins de heer Gust Schryvers. De meeste oud-leerlingen hebben hem wel degelijk gekend. Het leek ons interessant hem enkele vraagjes te stellen die leraars en oud-leerlingen zeker zullen interesseren.

Mijnheer Schryvers, kan U de oud-leerlingen even wat in het kort vertellen over Uw loopbaan als S.J.B.-leraar?

In september 1960 ging ik als nieuwbakken Leraar van start in het toenmalige Sint-Jan Berchmansinstituut. De school was voor me niet helemaal nieuw. Als leerling had ik er de zesde moderne gevolgd gedurende het schooljaar 51-52. (of dit volstaat om oud-leerling van de school genoemd te worden weet ik niet). Uit gesprekken met mensen die nu reeds zeventigers zijn, vernam ik ondertussen dat zij ook nog naar Westmalle naar school gingen, maar dan aan de Sint-Jczeflei. Daar waren op 3 oktober 1910 de Viatorianen, een sedert 18 maart 1903 in Frankrijk niet meer toegelaten onderwijzende congregatie, gestart met de Sint-Jozefschool, of was het "Ecole Saint-Joseph"? Leerlingen uit de omliggende gemeenten, die hun plechtige communie gedaan hadden, kregen er een soort vervolgonderwijs waarin Frans en wiskunde veel aandacht kregen. In 1910 waren er dertig leerlingen, in 1911 vijftig.

In de buurt van de school werden gebouwen opgetrokken die in augustus 1912 geopend werden en waarin het juvenaat van de congregatie werd ondergebracht. Thans noemt men het "het oude gebouw" met zijn typische trapgevels.

In 1941 werden de gebouwen van het juvenaat ingenomen door de leerlingen van de Sint-Jozefschool. Van dan af spreekt men van het Sint-Jan Berchmansinstituut met internaat en externaat. Na de oorlog groeit de school uit tot een lagere cyclus van de moderne humaniora, waarvoor in 1954 de homologatie werd bekomen. Maar laten we bij de vraag blijven (De aandachtige lezer zal bemerkt hebben dat we afgedwaald zijn, maar wat wil je ais men het moeilijk heeft om over zichzelf te praten).

Men kan het zo voorstellen dat de school te Westmalle in de vijftiger jaren stevig wortel geschoten heeft. Uit volgende feiten blijkt dat de zestiger jaren als een expansieperiode te typeren zijn:

In 1959 werd begonnen met de derde Economische, in 1961 met de derde Wetensch. A, in 1962 met de zesde Latijnse, in 1964 met de derde Wetenschappelijke B en in 1965 met de derde Latijn-Grieks en derde Latijn-Wetenschappen. Telkens drie jaar later en éénmaal zes jaar later werd de eerste lichting van de voornoemde afdelingen, niet zonder enige fierheid, gediplomeerd.

In volle groeifase begon ik als jonge leraar in de zesden (A, B en C) met wiskunde en biologie. En een kern van jonge, enthousiaste collega's vingen de nieuweling met de nodige zorg op. Na de legerdienst (61-62) keerde ik terug naar het vertrouwde midden om opnieuw, en nu voor goed, aan de uitbouw van de school mee te werken. Wij, collega's en leerlingen, voelden ons pioniers, die onder het kruisvuur van controlerende blikken van inspectie en homologatie, één na één de pijlers van het college te Westmalle optrokken. Van jaar tot jaar verhuisde ik naar andere klassen, dikwijls met andere vakken, wiskunde en natuurkunde en plantkunde in de vijfde, wiskunde en projectietekenen in 3WA; wiskunde in 3E en 2E; aardrijkskunde in de zesden, vijfden, vierden, derden, tweeden en eersten.

Vanaf september 1964 kreeg ik naast mijn taak te Westmalle, een beperkte opdracht in de lerarenopleiding te Turnhout. Deze ommezwaai had tot gevolg dat mijn aanwezigheid in Westmalle geleidelijk afnam tot vijf à zes uur aardrijkskunde in de hogere cyclus. Dit had tot gevolg dat ik, niet zonder spijt, enigszins weggroeide van het schoolleven van Westmalle. Deze ontwikkeling werd nog in Je hand gewerkt doordat ik naast mijn leeropdracht, van 1966 tot 1970 in beslag genomen werd door studiewerk aan de KU te Leuven.

In september 1971 werd ik vanuit Brussel gevraagd enkele V.S.O.-scholen te begeleiden. Wie kon toen vermoeden dat deze bijkomende taak uiteindelijk tot gevolg zou hebben dat ik na veertien jaar het Sint-Jan Berchmanscollege zou verlaten. Inderdaad, het vooruitzicht dat ik vanaf september 1974 als volledig vrijgestelde voor het V.S.O. zou werken, bracht mee dat het schooljaar 1973-1974 het laatste werd in Westmalle... Af en toe zie ik nu nog grote leerlingen die ik ken en naar wie ik de hand kan opsteken, maar die zullen wel heel vlug schaars worden. Daarnaast zijn er tientatlen oud-leerlingen die ik nog met naam ken en die ik me, wie weet hoe verkeerd, kan voorstellen. Voor velen van hen moet ik een vluchtige voorbijganger geweest zijn, met wie ze wekelijks heel even te maken hadden; in vele klassen immers was ik een éénuurvakker...

En welk is thans uw nieuwe (?) functie in het onderwijs? Wat behelst deze taak als V.S.O. coördinator in grote trekken?

Nadat ik in september 1971 gedeeltelijk vrijgesteld werd als V.S.O.-coördinator, ben ik sedert september 1974 volledig vrijgesteld als nationaal coördinator voor de V.S.O.-scholen van het Nederlandstalig katholiek onderwijs. Aan de titel zal het niet liggen. Maar welke lading dekt de vlag?

Het werk bestaat er in de onderwijsvernieuwing mee uit te denken enerzijds, de concretisering ervan in de verschillende scholen te begeleiden anderzijds. Dit brengt veel vergaderwerk mee in allerlei werkgroepen. Men zou kunnen spreken van "chronische reunitis" met acute hoogtepunten, bijvoorbeeld als een minister ideeën heeft over onderwijsvernieuwing. Ook het werk in de scholen vraagt heel wat tijd. Bij dit alles kom je met veel mensen in contact en leer je dat echte samenwerking tussen mensen, zonder al te veel berekening, een van de moeilijke kanten is waarmee we te maken hebben bij onderwijsvernieuwing. Om de genoemde taken in enige mate aan te kunnen zijn voortdurend studiewerk en veel lezen onontbeerlijk. Dat is het werk achter de schermen, dat een goed tegengewicht vormt met het optreden op de planken, omdat het je de gelegenheid geeft, na soms opwindende discussies en verre verplaatstingen in de "late uurtjes" via het geschreven woord te "praten" met hen die met dezelfde vragen en opgaven dan jezelf begaan zijn.

Alles hij elkaar genomen een boeiende taak, met vele verrijkende contacten en zonder gevaar voor verveling.

Hierdoor komt U natuurlijk regelmatig in contact met vele scholen. Welke plaats neemt, volgens U, het college van Westmalle in? Ziet U nog grote toekomstmogelijkheden voor onze school?

Op deze vraag kan ik moeilijk antwoorden. Een school kwalitatief kennen en beoordelen is niet eenvoudig. Daartoe volstaan zeker enkele contacten niet, al voel je wel vlug bij contact met directie en leraars de sfeer van de school aan. Overigens, is wat men in de school wil realiseren en beklemtonen niet steeds hetzelfde. Daardoor wordt het vergelijkend beoordelen zeer moeilijk.

Mag ik daarom de bal terugkaatsen door enkele vragen te formuleren, die los van al het voorgaande, goede toetsstenen zijn voor de kwaliteit van een school. Wellicht kunnen oud-leerlingen dan zelf voor hun school, beter dan ikzelf, de gestelde vraag beantwoorden.

In welke mate vormen de leraars van je school een hechte groep, die in onderlinge solidariteit samenwerken aan een gemeenschappelijke opdracht, waarover men zich door bezinning en gesprek een beeld tracht te vormen?

Hoe sterk ervaarde je, van elke leraar, doorheen zijn lessen en zijn aanwezigheid op de school, dat hij zich inzet voor een taak die hij graag doet, wat moge blijken uit het enthousiasme en de steeds aanwezige nieuwheid en vindingrijkheid; dat hij op inhoudelijk en methodisch vlak bijblijft door lektuur, door het volgen van beroepsvervolmaking, door het bijwonen van conferenties,...; dat hij begaan is met zijn leerlingen voor wie hij zo nodig wat extra tijd over heeft?

Misschien wekt het verwondering dat niet gesproken werd over materiële werkvoorwaarden: ruime lokalen met moderne uitrusting; dure taallabo's, retroprojectoren, diaprojectoren, bandrecorders, videorecorders,... Dit zijn waardevolle hulpmiddelen in de handen van deskundige en werklustige leraars, wiens werk ze aanzienlijk kunnen verbeteren en vergemakkelijken. Spijts alle technische verbeteringen is de school op de eerste plaats wat de mensen die er werken er van maken.

Wat denkt U over het gemengd middelbaar onderwijs?

Hier flitst me even de bedenking "waarom die vraag nog" door het hoofd. Daarover is reeds veel nagedacht en bestaat een vrij algemene concensus. Als een school van de lagere leerjaren af, geleidelijk van jaar tot jaar naar gemengd onderwijs overgaat en daarbij op het niveau van leraars en op het niveau van leerlingen de goede sfeer te pakken heeft, kan gemengd onderwijs voor de jongeren een verrijking betekenen.

Overigens heb ik de indruk dat een aantal praktische moeilijkheden tussen scholen en binnen de scholen, zoals daar zijn de materiële accomodatie en het gemengd maken van het leraarskorps, de doorbraak van het gemengd onderwijs afremmen.

Welke taak tenslotte dient volgens U een oud-leerlingenbond (ónze OLB?) te vervullen in of naast de schoolgemeenschap. Heeft U misschien een of andere "boodschap" voor onze oud-leerlingen(bond)?

Mijns inziens heeft een oud-leerlingenbond als eerste bestaansreden contactmogelijkheden te bieden aan mensen die verschillende jaren samenleefden op school. Mekaar terugzien, de leraars nog eens ontmoeten in het oude vertrouwde schoolmilieu en samen praten over wel en wee van vroeger en nu, biedt mogelijkheden tot menselijke relaties en schept samenhorigheidsgevoel tussen mensen die een niet onbelangrijk stuk van hun jong leven in een school doorbrachten, die een beetje HUN school is geworden en waar ze straks ook hun kinderen aan toevertrouwen. Natuurlijk kan de werking van de oud-leerlingenbond verder gaan en intenser werden als men ludieke en culturele manifestaties op het getouw zet VOOR en graag ook MET eigen volk.

Het is mijn wens dat de Westmalse oud-leerlingenband, die op 10 mei van dit jaar de dertiende verjaardag van zijn stichtingsvergadering heeft gevierd, de ontmoetingskansen voor de oud-leerlingen van het Sint-Jan Berchmanscollege te Westmalle zou bevorderen. "Het Beertje" van, over en voor de oud-leerlingen is een onmisbare schakel van samenhorigheid tussen hen die in Westmalle met elkaar en met de school de weg naar volwassenheid gingen.

Langs deze weg een gemeende groet aan allen !!!!!

August Schryvers (mei 1975)

De S.J.B.-oud-leerlingen danken dhr. A. Schryvers voor zijn bereidheid onze vervelende vragen welwillend te beantwoorden. Op onze beurt wensen wij hem nog heel veel goeds toe in zijn nieuwe en ongetwijfeld delicate taak van V.S.O.-coördinator! Moge Uw inzet en Uw werk gunstige resultaten opleveren voor de vernieuwing van het onderwijs in ons land, ten gunste van onze jeugd ! Nogmaals: hartelijk dank en tot ziens!

Uit: Het Beertje nr. 63 (mei 1975)