Moeilijke jaren (1915-1958)

door

De Grote Oorlog bracht ook in Westmalle een grote chaos en onveiligheid teweeg. Het Sint-Jozefsgesticht werd gesloten; religieuzen, novicen en juvenisten – zo'n 70 in totaal – kregen een onderkomen in de benedictijnenabdij van Oosterhout in het 'vrije' Nederland. Een aantal onder hen werden opgeroepen en vier sneuvelden er aan het front, onder andere pater Baccalou. Hun namen staan gebeiteld op het monument voor de gesneuvelden op het (Berg)plein aan de Antwerpsesteenweg.

Wanneer ze in december 1918 terug in Westmalle arriveerden, was de ontreddering compleet. De broeders Valrivière en Déjean die tijdens de oorlog hier achtergebleven waren om over het domein te waken, hadden de door de Duitse troepen aangebrachte wanorde niet kunnen beletten. Geestelijken waren gesneuveld. De instroom van nieuwe roepingen vanuit Frankrijk viel stil en omdat de voertaal bij de congregatie nog altijd het Frans was, werden er ook vrijwel geen Vlaamse jongens gerekruteerd. De financiële middelen waren zo schaars dat er bij de eigen tuinman en keukenmeid moest geleend worden. Maar toch slaagden de broeders erin om hun lokalen vrij snel weer een verzorgd voorkomen te bezorgen.

Zicht op de Sint-Jozeflei, interbellum. Links: Sint-Jozefgesticht en huis van de Geestelijken van Sint-Viator (nu: parochiezaal en bloemenwinkel). Rechts: noviciaat van de orde (nu: Huize Wildzang)

Het Sint-Jozefsgesticht aan de Sint-Jozeflei werd na vier jaar heropend en kende vanaf dan een gestage toename van leerlingen.

Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was het aantal juvenisten zodanig geslonken dat de oversten in 1941 besloten het juvenaat te sluiten. Vanaf het schooljaar 1941-1942 stelden ze de vrijgekomen lokalen aan de Kasteellaan ter beschikking van de leerlingen van het Sint-Jozefsgesticht. Van toen af liepen de jongens van Westmalle en omstreken school in het Sint-Jan Berchmansinstituut of 'bij de broeders', zoals de instelling bij de lokale gemeenschap heette. Broeder Felix Minner was er tot 1946 de eerste directeur. Hij werd opgevolgd door zijn broer, broeder Henri Minner. Tussen 1949 en 1953 nam broeder Adil Cool de fakkel over, waarna ze in handen kwam van pater Antoon Cassenaer, die in 1958 overleed.

Een internaat bestond er al in de school in het begin van de jaren veertig. Het trok vele jongens aan uit de onmiddellijke omgeving, maar ook uit Loenhout, Meer en – omwille van de oorlogsomstandigheden – ook uit het Antwerpse. Oorlog en internaat zouden een belangrijke rol spelen in de uitbreiding van de school.

Al was het juvenaat verdwenen – het noviciaat was al in 1939 gesloten – toch bleven de paters Plas en Ruts en broeder Delang in die jaren nog moeite doen om via het internaat en de beweging van de Katholieke Actie, vooral de KSA, roepingen los te weken. Het succes was nochtans gering!

Door: Herman Heylen en Jan Smets

Uit een artikel gepubliceerd in het jaarboek van de Heemkundige Kring van Malle in 2012, ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het college.

Het artikel werd, voorzien van een situerende inleiding, tevens gepubliceerd in Het Beertje nr. 341 (december 2019)