Godsdienst, catechese, liturgie (1995)

door

Rond de kerst- en nieuwjaarsperiode worden wij ongetwijfeld weer aangesproken door het kerkelijk gebeuren. Zonder dat verbleekt het kerstfeest tot een louter commerciële aangelegenheid. Zowel rond Kerstmis als de andere Kerkelijke feesten is er enorm veel veranderd.

Het hoogfeest van Kerstmis was vroeger, net als nu, hét hoogtepunt in het kerkelijk jaar van de katholieken, waarbij de geboorte van Jezus werd herdacht. Maar op school gaat daar veel van verloren door de examentijd. De leraars hebben te veel werk om vragen op te stellen, examens te verbeteren en punten te tellen. Daar kan aan verholpen worden: hoe minder punten de leerlingen behalen, hoe minder de leraars moeten tellen!

Het internaat leende zich natuurlijk veel beter om in de kerstsfeer te komen. Er verschenen kerstbomen, kerststronken, kerstballen,... en er klonk kerstmuziek uit de internaatslokalen. Ondanks de examendrukte kon Kerstmis zo nog altijd Kerstmis zijn. Gelukkig is er een merkwaardige heropleving van de groeiende kerstsfeer te merken op het college: kerstbomen, adventskransen, boomverlichting op de parking,...

En toen de examens van het eerste trimester eindelijk voorbij waren en de proclamatie afgelopen gingen we op vakantie en begon de kerstsfeer ook thuis er in te komen. Het begon met het opstellen van de kerstboom (we leven in een vooruitstrevende tijd: nu staan er al kerstbomen in november !?!) en het kerststalletje, evenwel zónder het Kindje Jezus. Dat mocht maar in de kribbe vanaf de kerstnacht. Als kind en als jongere mocht je extra lang opblijven, want je mocht mee naar de nachtmis. Een enig mooi en gevoelvol gebeuren. Na Driekoningen, dan gingen kerstbomen, ballen, lichtjes en stalletjes terug weg tot volgend jaar!

En het kerkelijk jaar ging verder: de zondagen na Driekoningen, As-woensdag, vastenperiode (geen vlees op woensdag en vrijdag en veertig dagen absoluut niet snoepen!), Pasen, Hemelvaart, Pinksteren, enz. En dan waren er nog enkele bijzondere feesten in het jaar, die op school extra in de verf werden gezet: bv. het feest van Christus Koning, Maria's geboorte en onbevlekt ontvangen, de Heilige Viator, de Heilige Jan Berchmans, enz.

In de loop van het jaar werd ook heel trouw de Eerste Vrijdag gevierd. Als men dan te biechten ging en op vrijdag te communie, waren alle zonden je vergeven en kreeg je een volle aflaat. Die maandelijkse biecht was een bijzonder zware opgave. Van elke leerling werd verwacht dat hij dan de biechtstoel inging en tegenover de priester alles vertelde wat hij verkeerd had gedaan. Je kreeg daarvoor voldoende bedenktijd. Nadien kreeg men van de biechtvader nog een terechtwijzing, veel goede raad en zo nodig zelfs een bolwassing.

Ooit was elke extern verplicht minstens tweemaal in de week naar de mis te gaan. Hij moest dat bewijzen door een kaart voor te leggen, waarop de pastoor of onderpastoor vanvoor aanwezig getekend had. Ik vroeg me toen af hoe de pastoor iemand in de kerk kon zien zitten én herkennen, terwijl hij de Mis opdroeg met de rug naar de gelovigen in de Kerk.

Voor wie met de tram (zie vorig Beertje) kwam was dat héél moeilijk. Terwijl de anderen overvloedig de genade van de Heer ontvingen, stonden wij op het trambalkon bloot aan de verleiding van zo veel zondige dingen. Toch moet de Heer ons welgezind zijn geweest, want wij hadden de kracht om te weerstaan aan mensen en dingen op de tram: aan de leerlingen van Maris Stella en van de "Goddeloze Staatsschool". Al was het soms echt op het nippertje, maar... we hielden stand, meer uit onwetendheid, dan wat anders.

Het was pas in het zesde jaar secundair onderwijs dat we iets te weten kwamen over meisjes, verloving, huwelijk, kinderen, enz. In enkele lessen Biologie leerden we over celdeling en pas na een hele tijd beseften we dat het over de mensen ging... Een heel jaar lang keken we vol verlangen uit tot Pater Plas de bladzijden over het huwelijk bereikt had. Toen hij de klas binnenstapte hielden wij allen de adem in: "Ja jongens, vandaag een héél belangrijke les, maar helaas, ik heb ze niet voorbereid!". En zo moesten we het volle leven in!

O ja, er waren ook nog de bezinningsdagen (de retraites). Ik hoor een pater nog altijd zeggen: "Het lichaam is de tempel van de Heer, en uit diep respect mogen we zelfs bepaalde delen waarin de Heer speciaal aanwezig is, niet aanraken, net als de Kelk en de Monstrans in de kerk". En zonder schroom noemde hij die lichaamsdelen zelfs bij hun naam: "het wekken van het leven en het voeden van het leven."

In het zesde jaar, tijdens de driedaagse retraite bij de Trappisten, sneed de predikant, een jezuïetenpater, ook dat onderwerp aan. Daar vernamen wij heel veel nieuwe dingen over relaties en huwelijk. Alhoewel aids toen nog niet bestond, werden intieme contacten buiten het huwelijk ten stelligste afgeraden. Ze waren zelfs verboden op straffe van doodzonde...

Juffrouw Goedele Liekens was toen nog niet geboren. Wij kregen onze voorlichting van priesters, uiteraard ongehuwd. Sommige mensen twijfelden aan de deskundigheid van paus, bisschoppen en priesters als zij over het huwelijk spraken. Nochtans is Juffrouw Liekens bij mijn weten ook niet gehuwd. Toch praat ze over huwelijk en relaties alsof ze er alles van weet. Van vrije (lees: losbandige) seks lijkt ze een beetje te weten, maar van een duurzaam huwelijk kent ze niets, nothing. Ze is wel mooi, dat wel, maar als "expert" heeft ze nog niets waardevol bewezen. De priesters van toen wél.

Onze christelijke opvoeding was jaren geleden heel sterk gericht op eerbied voor het leven, in welke zin ook. Abortus en euthanasie waren taboe. Dat zijn ze nu nog. Abortus werd uit het strafrecht gehaald en met euthanasie wil men dezelfde weg op.

Zo vriendelijk is onze maatschappij nog voor het menselijk leven! Ik vrees dat met het teruglopen van de godsdienstige waarden in ons leven ook de échte levenswaarden ferm achteruit boeren. Alle welstand, glitter en glamour ten spijt.

Raymont Dupont in Het Beertje nr. 236 (december 1995)