Onze patroonheilige: Sint-Jan Berchmans (2021)

door

Jan Berchmans werd geboren te Diest op zaterdag 13 maart 1599. Zijn vader Jan Berchmans woonde voor zijn huwelijk in het huis 'De Bonten Os' op de huidige Botermarkt en was schoenmaker van beroep. De familie Berchmans had tijdens de 16de eeuw periodes van voor- en tegenspoed gekend en mag aanzien worden als een doorsnee familie van Diestse ambachtslieden. Vader Berchmans stamde uit een gezin van zeven kinderen en zijn vader was eveneens werkzaam in de ledernijverheid. Deze grootvader van de heilige bekleedde verschillende malen bestuursfuncties in de stad. Toch was vader Berchmans blijkbaar iets te min in de ogen van de familie van den Hove waarvan hij de dochter Elisabet wilde huwen. De familie van den Hove leverde al jaren burgemeesters en schepenen aan de stad en mag aanzien worden als één van de voornaamste Diestse families; vandaar dat een huwelijk tussen één van haar telgen en een schoenmaker blijkbaar niet door de beugel kon. De liefde van Jan Berchmans en Elisabet van den Hove was echter groter dan de oppositie van de familie en uiteindelijk traden ze in 1598 in het huwelijk. Vader Berchmans was toen 22 jaar oud en nam samen met zijn jonge bruid zijn intrek in het huis 'de Maen' of 'De Gulden Mane'.

Het jonge paar werd al vlug gezegend met kinderen: op 13 maart 1599 werd een zoon geboren die naar zijn vader Jan genoemd werd. 's Anderendaags, op zondag 14 maart, werd het kind gedoopt in de Sint-Sulpitiuskerk. Adriaan Claes, die gehuwd was met Catharina Vleugels, een groottante van de heilige, trad als peter op. De meter was Geertruyt van Steyvoort, weduwe van Bernardinus van den Kerkhove en groottante langs vaderszijde. Na Jan Berchmans werden nog vier andere kinderen geboren uit het huwelijk tussen Jan Berchmans en Elisabet van den Hove, namelijk Adriaan (°1601), die later augustijn werd, Maria (°28 maart 1603) die Hendrik de Rouck, procureur bij de Raad van Brabant huwde; Karel (° 4 januari 1605) die jezuïet werd. De jongste uit het gezin, Bartolomeus (° 13 oktober 1606) die op 12 maart 1637 te Diest vermoord werd.

De jonge Jan Berchmans liep aanvankelijk school in de Cleyne Scole. Op tienjarige leeftijd volgde hij de lessen aan het stadscollege, dat toen bestuurd werd door rector Wauter van Stiphout. Op het einde van 1609 trad hij als hulpje in de kost bij de pastoor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, kanunnik Emmerich. Het is trouwens in deze kerk dat hij in 1610 zijn communie deed. Jan Berchmans bleef de lessen volgen aan het stadscollege. In 1612 waren zijn ouders verplicht hem wegens financiële moeilijkheden weg te nemen bij kanunnik Emmerich. Gelukkig ontfermde Heymo Timmermans, de toenmalige landdeken zich over de jonge knaap en nam hem bij zich in. Begin 1613 of zelfs einde 1612 vertrok Jan Berchmans naar Mechelen om er les te volgen aan het Standonckcollege. Hij woonde gedurende die periode bij kanunnik de Froymont. In 1615 ging hij over naar het nieuwe college dat de Jezuïeten in de Dijlestad hadden geopend. In augustus 1616, op het einde van zijn studies gekomen, vroeg hij schriftelijk aan zijn ouders of hij jezuïet mocht worden. Toen zij weigerden drong Jan erop aan dat ze persoonlijk eens naar Mechelen zouden komen, hetgeen gebeurde op 21 september. Op 24 september 1616 begon Jan Berchmans zijn noviciaat. Na twee jaar legde hij op 25 september 1618 plechtig zijn geloften af, waarna hij 's anderendaags Mechelen verliet om in Antwerpen wijsbegeerte te studeren. Op 18 oktober hoorde hij dat zijn oversten hem naar Rome wilden sturen om aldaar zijn studies verder te zetten. Twee dagen later wilde hij naar Diest komen om afscheid te nemen van zijn vader. Zijn moeder was reeds twee jaar eerder gestorven, maar onderweg vernam hij ook de dood van zijn vader. Hij keerde daarop naar Antwerpen terug. Sinds zijn vertrek uit Diest in 1612 is hij nooit meer in zijn geboortestad geweest.

Op 24 oktober 1618 vertrok Jan Berchmans naar Rome waar hij op 21 december aankwam. In Rome bracht hij drie jaren van gebed en studie door. Op 6 augustus 1621 kwam hij met hevige koorts terug van het college. De koorts bleef aanslepen en op woensdag 11 augustus te 4 uur 's morgens ontving hij de laatste sacramenten. Twee dagen later, op vrijdag 13 augustus 1621 te 8.30 uur 's morgens stierf Jan Berchmans. Zijn uiterst vroom kloosterleven was niet onopgemerkt voorbijgegaan en zodra zijn lijk in de kerk werd tentoongesteld stroomde de menigte toe en trachtte een relikwie of een souvenier te bemachtigen. Zijn medepaters waren zelfs gedwongen zijn lijk in veiligheid te brengen in de sacristie. Het hart werd uit het lijk gehaald en gebalsemd, waarna het lichaam werd begraven in de Sint-Aloysiuskapel. Enkele dagen na de begrafenis in de Sint-Aloysiuskerk te Rome werd de kist opnieuw bovengehaald om bijgezet te worden in de gewone begraafplaats van de jezuïeten. De bouw van een nieuwe kerk in 1626 maakte een nieuwe ontgraving noodzakelijk. De stoffelijke resten van Jan Berchmans werden met zorg in een loden kist geplaatst en dan opnieuw begraven.

Jan Berchmans genoot spoedig een bijzondere verering in ons land en reeds in 1624 mocht P. Capari getuigen dat een tiental verschillende portretten van de heilige waren gegraveerd en op meer dan 24 000 exemplaren verspreid. Het Diestse stadsbestuur gaf in april 1633 aan Jacob Susio opdracht om een levensbeschrijving te schrijven van Jan Berchmans. Reeds in 1622 begon te Rome het proces voor de heiligverklaring. Ondertussen kwamen echter de nieuwe decreten van paus Urbanus VIII in verband met de zalig- en heiligverklaring, zodanig dat het tot 1745 duurde eer men opnieuw de zaak van Jan Berchmans ging onderzoeken. Toen kwam de opheffing van de Jezuïetenorde in 1733 en opnieuw belandde alles in een lade op het Vaticaan. Uiteindelijk verklaarde paus Pius IX op 9 mei 1865 Jan Berchmans zalig en op 15 januari 1888 werd het vrome kind van Diest in de Sixtijnse kapel door paus Leo XIII heilig verklaard.

De mirakelen die gediend hebben in het proces, waren de genezing van Maria Witson, novice van het gezelschap van het H. Hart van Jezus te Grand Coteau (Nieuw Orleans, USA) en die van zuster Maria Dionysia van het Clarissenklooster te Brussel.

In 1729 werd de kist nogmaals geopend en werd een procesverbaal opgesteld over de inhoud. Enkele jaren nadien werd de kist ontgraven en toen werden de kleine beenderresten in kristallen huisjes geplaatst, terwijl de grotere beenderen in een nieuwe kist gingen, afgedekt met een koperen plaat. Op 11 mei 1865 werd de kist voor de derde maal geopend en werden enkele stukken als relikwie weggenomen. Zo wordt een stuk van de voorarm bewaard in de kathedraal van Mechelen, een wervelbeen in de Jezuïetenkerk van Brussel en een ander wervelbeen, een vingertop en een stukje lijnwaad in de Sint-Sulpitiuskerk te Diest. Het hart, dat reeds van in het begin uit het lichaam was verwijderd, kwam einde november 1621 te Leuven aan, waar het verder bewaard en vereerd werd. Het kruis van de Heilige Jan Berchmans wordt bewaard te Lier.

Michel Van der Eycken (1999)

Deze tekst werd gepubliceerd in Het Beertje nr. 346 (februari 2021) ter gelegenheid van de 400ste verjaardag van zijn overlijden.